Hond en kat

  • by:
  • november 14, 2019
  • Category: E-formularium

Nieuwe richtlijnen in het AMCRA formularium over de aanpak van bacteriële cystitis in honden en katten.


Bacteriële cystitis is een veelvoorkomende oorzaak van klinisch zieke honden en katten. Recent werden nieuwe richtlijnen gepubliceerd over hoe te handelen bij vermoeden van een bacteriële urineweginfectie bij de hond of kat. Deze richtlijnen werden door de ‘International Society for Companion Animals’ gepubliceerd en vormen een herziening en aanvulling op vorige richtlijnen uit 2011. AMCRA heeft op basis van deze vernieuwde aanbevelingen de richtlijnen in het formularium – www.e-formularium.be – aangepast.

De sporadische bacteriële cystitis, ook wel de niet-gecompliceerde urineweginfectie genoemd, hoeft volgens de laatste richtlijnen niet langer behandeld te worden dan 3 tot 5 dagen.Een kortere behandelingsduur wordt reeds langer aanbevolen en toegepast bij mensen. 

Sporadische bacteriële cystitis wordt frequent gezien bij honden, maar slechts sporadisch bij katten. Hieronder wordt begrepen: een bacteriële infectie van de blaas met ontsteking en klinische symptomen (pollakisurie, dysurie, strangurie, hematurie of een combinatie van symptomen).

De sporadische bacteriële cystitis wordt als bovenstaand gedefinieerd bij:

Gezonde niet-drachtige teven of gecastreerde reuen zonder onderliggende anatomische, functionele of systemische factoren en wordt zo benoemd als er minder dan 3 bevestigde of vermoede gevallen van bacteriële cystitis voorkwamen in de afgelopen 12 maanden. Ook intacte reuen en zonder prostatitis en dieren met onderliggende anatomische, functionele of systemische factoren maar met < dan 3 bevestigde of vermoede gevallen van bacteriële cystitis in de afgelopen 12 maanden worden als ‘sporadische bacteriële cystitis’ benaderd.

Ook de wederkerende bacteriële cystitiswordt beschreven in de nieuwe richtlijnen. Vroegere aanbevelingen over langdurige antibioticabehandelingen van 4 tot 6 weken werden herbekeken, gezien de complexiteit en het veelvoud aan onderliggende factoren.Afhankelijkvan de onderliggende oorzaken kan er bij een wederkerende bacteriële cystitis voor geopteerd worden om in de eerste plaats klinisch herstel te bereiken en slechts op de tweede plaats een eliminatie van de bacterie.

Bij de wederkerende bacteriële urineweginfectiesmoet dus steeds gezocht worden naar onderliggende anatomische, functionele of systemische factoren, zoals resistente bacteriën, urolithiasis, anatomische afwijkingen, neoplasie, diabetes mellitus, … Deze dienen dan ook zo goed als mogelijk aangepakt te worden (Tabel 1).

Tabel 1. Comorbiditeiten die mogelijks voorkomen bij honden of katten met wederkerende bacteriële cystitis. 
Endocrinopathie

Nierziekte

Obesitas

Abnormale vulvaconformatie

Congentiale abnormaliteiten van de urogenitaaltractus (bijv. ectopische ureter, …)

Prostaatziekten

Blaastumor

Polypoïd cystitis

Urolithiase

Immunosuppressieve therapie

Rectumfistel

Bron: Weese et al., 2019.

Een onderliggende oorzaak kan echter niet steeds gevonden of adequaat aangepakt worden. Het wordt dan ook, naar analogie met de humane geneeskunde, als weinig efficiënt gezien om langdurige antibioticabehandelingen van 4 tot 6 weken toe te dienen. In andere wederkerende gevallen gaat het om herhaalde niet-gecompliceerde infecties die wel afdoende reageren op een korte therapie met antibiotica.

Bij herinfecties kunnen korte behandelingen (3 tot 5 dagen) overwogen worden.Herinfecties komen typisch voor bij honden met diabetes mellitus en langdurige antibioticabehandelingen geven niet automatisch meer aanleiding tot herstel. Bepaalde factoren, zoals een bacteriële invasie van de blaaswand kunnen de response op antibiotica bemoeilijken, en geven dan aanleiding tot persisterende of relapse infecties. Hier kunnen langere behandelingen (7 tot 14 dagen) overwogen worden, maar antibiotica die niet werkzaam zijn tegen bacteriënin de blaaswand moeten dan wel vermeden worden (bijv. amoxicilline + clavulaanzuur).Na het einde van de therapie en bij klinisch herstel kan er na 5 tot 7 dagen overwogen worden om tot bacteriële cultuur over te gaan.Het resultaat hiervan kan helpen om een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van wederkerende bacteriële cystitis (relapse, herinfectie of persisterende infectie). Zo kan gerichter gezocht worden via diagnostiek naar de eventuele oorzaak ervan.

Aanvankelijk werd bij langere behandelingen een nauwkeurige opvolging van de wederkerende bacteriële cystitis aanbevolen door middel van een bacteriële urinecultuur 1 week na het opstarten en 1 week na het beëindigen van de behandeling. Hiermee werd beoogd om de staat van infectie in het betrokken dier op te volgen. De nieuwe richtlijn raadt aan om een bacteriële cultuur te realiseren tijdens de therapie (idealiter 5 tot 7 dagen vanaf start behandeling). Positieve culturen wijzen op een noodzaak tot bijkomende diagnostiek van onderliggende factoren. Bij een negatieve cultuur kan overwogen worden om de therapie toch al vroeger stop te zetten. 


De wederkerende bacteriële urineweginfectiewordt omschreven als ≥ 3 bevestigde gevallen van bacteriële cystitis in de afgelopen 12 maanden of ≥ 2 gevallen in de afgelopen 6 maanden te wijten aan een persisterende of een recidiverende (herinfectie of relapse) bacteriële cystitis).


Antibioticakeuze bij bacteriële cystitis

Het is in alle gevallen – zowel bij de sporadische als bij de wederkerende bacteriële cystitis – noodzakelijk een bacteriële cultuur van de urine (na cystocentesis) uit te voeren bij de start van een antibacteriële behandeling. Dit helpt alvast om de in vitrogevoeligheid van de geïsoleerde bacteriecultuur te bepalen en klinische resistentie tegen het gebruikte antibioticum uit te sluiten.

Als eerste keuzemiddelen worden amoxicilline en trimethoprim-sulfonamiden aanbevolen. Er is geen bewijs dat clavulaanzuur (in de combinatie met amoxicilline) een toegevoegde waarde heeft, zelfs in de aanwezigheid van beta-lactamase producerende bacteriën, door de hoge concentraties die amoxicilline in de urine bereikt. Het gebruik van trimethoprim-sulfonamiden wordt ontraden bij een verwachte therapieduur langer dan één week en dit omwille van mogelijke bijwerkingen. Ook is er een verhoogde gevoeligheid voor de bijwerkingen (snelheid van optreden en ernst) van trimethoprim-sulfonamiden bij diverse hondenrassen.

Het gebruik van 3de generatie cefalosporines en fluoroquinolones wordt afgeraden. Enkel in die gevallen waar 1ste keuzemiddelen niet werkzaam zijn (aangetoond na de antibacteriële gevoeligheidstest) kan overgegaan worden tot het gebruik van deze kritisch belangrijke antibiotica. Ook het gebruik van nitrofurantoïnen is niet aangewezen. Deze substanties zijn enkel in de humane geneeskunde vergund en kunnen uitzonderlijk bij multiresistente kiemen worden ingezet, op basis van de uitslag van de gevoeligheidstest.

 

Meer richtlijnen over de aanpak van bacteriële infecties bij de hond en de kat op www.e-formularium.be