Hond en kat

  • by:
  • maart 12, 2020
  • Category: Advies antibioticagebruik bij paarden

Advies "Monitoring en gebruik van antibiotica, waaronder de kritisch belangrijke antibiotica bij paarden"


Het gebruik van 3de en 4de generatie cefalosporines en fluoroquinolones bij voedselproducerende dieren (uitgezonderd paard) is sinds 2016 geregeld door gebruiksvoorwaarden, gepubliceerd in het Koninklijk Besluit (KB) van 21 juli 2016 (artikelen 66, 67, 68 en 69). Bij een uitbreiding van dit KB naar paarden (voedsel- en niet-voedselproducerende dieren), moet de aandacht worden gevestigd op de bijzondere situatie van antibioticumgebruik bij deze dieren.

AMCRA heeft daarom in haar advies omtrent de monitoring en gebruik van antibiotica, waaronder de kritisch belangrijke antibiotica bij paarden, aanbevelingen geformuleerd die bij een uitbreiding van het KB van 21 juli 2016 naar paarden, de gezondheid en het welzijn van deze dieren moeten garanderen. Het advies wijst ook op de nood aan een grotere commercialisatie en beschikbaarheid van niet-kritisch belangrijke antibiotica en het kunnen gebruiken van deze middelen prioritair aan de kritisch belangrijke antibiotica door middel van een aangepaste cascaderegelgeving.Bij volwassen paarden kunnen slechts een zestal niet-kritisch belangrijke antibiotica, behorend tot 4 verschillende klassen, systemisch worden toegediend. Paarden zijn zeer gevoelig voor de ontwikkeling van een levensbedreigende dysbacteriose en aan reacties bij het inspuiten en toedienen van antibiotica. Dit gaat van uitgebreide lokale weefselzwellingen en katheterreacties tot hyperacute sterfte door accidentele intravasale injectie bij het herhaaldelijk intramusculair toedienen van suspensies. Het advies beveelt aan om de regelgeving met betrekking tot het gebruik van kritisch belangrijke antibiotica, zoals beschreven in het KB van 21 juli 2016 uit te breiden naar paarden (voedselproducerend en niet voedselproducerend), op voorwaarde dat onderstaande uitzonderingen op de gebruiksvoorwaarden bij paarden mogelijk zijn:

1)     levensbedreigende toestand of risico op blijvende ongeschiktheid en er is nog geen antibiogram voorhanden (‘hoogdringendheid’);

2)     onmogelijke staalname, isolatie of gevoeligheidstest;

3)     het antibiogram reveleert niet-kritische alternatieven die in vivo niet effectief zijn of reeds bleken te zijn en/of niet veilig zijn omwille van de aard van de substantie, de posologie, de toedieningswijze en –vorm.

De paardendierenarts kan dus enkel de huidige voorwaarden voor het gebruik van de 3de en 4de generatie cefalosporines en fluoroquinolones volgen, wanneer er sluitende resultaten van de onderzoeken van het laboratorium en de antibioticagevoeligheidstesten voorhanden zijn.

Andere aanbevelingen zijn:

1)    Het verhogen van de beschikbaarheid van niet-kritisch belangrijke antibiotica, met name amoxicilline, procaïne benzylpenicilline (suspensie en kristallijn) en tetracycline, voor gebruik bij paarden in België.

2)     De aanpassing van het cascadesysteem om het gebruik van 1ste en 2de keuzemiddelen, niet vergund bij paarden, te faciliteren.

3)    De opzet van een Europese databank met toegang tot de informatie over de beschikbaarheid van producten met antibacteriële substanties voor dierenartsen in Europa. Niet-kritisch belangrijke antibiotica, beschikbaar in EU-lidstaten kunnen zo makkelijker door dierenartsen opgespoord en gebruikt worden binnen de regelgeving van de cascade.

4)    Een betere informatieoverdracht tussen de groothandelaar-verdeler en het FAGG over de verkoop van antibiotica binnen de cascaderegelgeving.

5)    Het opstarten van een datacollectiesysteem voor antibioticumgebruik bij paarden, op voorwaarde dat de dataoverdracht automatisch kan via bestaande softwaresystemen. Op basis van punt 5) en 6) kan het antibioticumgebruik geëvalueerd worden en kunnen gericht maatregelen genomen worden.